Verslag: 10e Academiseringsdag Arbeid en Gezondheid Amsterdam UMC, locatie VUmc
"Hoe wetenschap en praktijk van arbeid en gezondheid elkaar kunnen versterken”
Rosanne Schaap, MSc. Amsterdam UMC, locatie VUmc, afdeling Sociale Geneeskunde.
Van der Boechorststraat 7, 1081 BT Amsterdam.
Op 9 oktober was de tiende editie van de Academiseringsdag Arbeid en Gezondheid, georganiseerd door de afdeling Sociale Geneeskunde van Amsterdam UMC, locatie VUmc. Dit symposium brengt wetenschap en praktijk nader tot elkaar door onderzoeksprojecten van de afdeling Sociale Geneeskunde toe te lichten vanuit de wetenschap en praktijk. Dit is al 10 jaar lang een beproefd concept. Dagvoorzitter prof. dr. Cécile Boot en coördinator van de academische werkplaatsen Arbeid en Gezondheid opende het symposium door samen met de zaal na te denken over wat academisering eigenlijk betekent. De meest genoemde woorden waren onderzoek, samenwerking, ‘Evidence Based’ en praktijk. Het publiek kreeg de opdracht om tijdens het symposium na te denken over de vraag “Wat kan de praktijk of wetenschap doen om academisering te versterken?”.
Dr. Frederieke Schaafsma, bedrijfsarts en senior onderzoeker bij de afdeling Sociale Geneeskunde van Amsterdam UMC, locatie VUmc en Petie Bezemer, bedrijfsarts bij BRUIJZ bedrijfsartsen waren de eerste sprekers, met als onderwerp: “Herstel na (darm)kanker en dan weer aan het werk?”. Petie startte met een casus van een man die gediagnosticeerd is met darmkanker en bij zijn werkgever aangaf binnen enkele maanden weer te willen gaan werken. Petie bediscussieerde met het publiek of dit reëel is, waarbij met name werd aangegeven dat dit van allerlei factoren afhangt. Vervolgens presenteerde Frederieke de resultaten van twee onderzoekstudies over terugkeer naar werk bij darmkanker. De eerste studie betrof een systematische internationale literatuurstudie naar welke factoren van invloed zijn op terugkeer naar werk of arbeidsongeschiktheid bij mensen die hersteld zijn van darmkanker. Hieruit kwam naar voren dat (neo)adjuvante behandeling, een hogere leeftijd of comorbiditeit een hogere kans geven op geen of latere terugkeer naar werk, en een grotere operatie of postoperatieve complicaties het risico op arbeidsongeschiktheid vergroten. Verder presenteerde Frederieke de resultaten van een Nederlandse studie uitgevoerd met data (dossiers van bedrijfsartsen) van ArboNed om te onderzoeken welke factoren in de Nederlandse praktijk van invloed zijn op terugkeer naar werk bij 1 of 2 jaar. Uit deze studie bleek dat de aanwezigheid van uitzaaiingen, adjuvante therapie, stoma, emotionele klachten, en postoperatieve complicaties relevante factoren zijn die terugkeer naar werk bij 1 jaar negatief beïnvloeden. Bij 2 jaar spelen ook de wijze van begeleiding door de bedrijfsarts en de grootte van het bedrijf een belangrijke rol. Wat opviel was dat er in de data weinig informatie was terug te vinden over psychosociale factoren waarvan bekend is uit de literatuur dat deze wel een grote rol spelen bij andere type kanker en terugkeer naar werk.
Vervolgens nam Petie Bezemer weer het woord. Zij kwam terug op de casus die in het begin van de presentatie geïntroduceerd werd. De man was binnen 1 jaar weer gaan werken, maar helaas kwam de kanker bij hem terug. Toch besloot de man om ook na zijn 2e behandeling weer aan het werk te gaan. De casus komt daarmee overeen met wat er in het onderzoek bekend is over terugkeer naar werk bij darmkanker. Zonder complicaties of adjuvante behandeling kan iemand die geopereerd is voor darmkanker binnen 1 jaar weer volledig aan het werk. Hierna volgt een discussie waarin wordt benadrukt dat er individuele verschillen zijn. Voor de man in de casus speelt werk een belangrijke rol in zijn leven, maar voor lang niet iedereen heeft werk die rol of soms verandert ook de waardering voor werken gedurende het ziekteproces. De terugkeer naar werk is naast het ziektebeeld afhankelijk van allerlei factoren gerelateerd aan het werk, aan de persoon en/of privé situatie. Als bedrijfsarts kun je een belangrijk rol spelen, door ook deze factoren in de begeleiding mee te nemen. Vervolgens werd de discussie vervolgd met de vraag: “Wat is de rol van de werkomgeving”? Hierbij werd benoemd dat terugkeer naar werk bij kleinere bedrijven soms sneller verloopt omdat men meer betrokken is bij het werk. Tegelijk speelt bij grotere bedrijven dat zij makkelijker mee willen financieren in gezondheidsinterventies.
Voor de volgende sprekers maken we een stap van de bedrijfsgeneeskunde naar de verzekeringsgeneeskunde. De sprekers waren Ilse Louwerse, promovendus bij de afdeling Sociale Geneeskunde en Leo van Diepstraten, districtsmanager bij SMZ, met als onderwerp: “Ontwikkeling en gebruik van een voorspelmodel voor de WIA-claimbeoordeling”. Ilse presenteerde de resultaten van haar onderzoek naar welke factoren een rol spelen bij het toekennen van een WIA-uitkering. Psychische klachten en klachten aan het bewegingsapparaat zijn het meest voorkomend. Psychische klachten komen vaker voor bij jongere werknemers, terwijl klachten aan het bewegingsapparaat vaker bij oudere werknemers voorkomen. Ook benadrukt Ilse dat 82% na 5 jaar nog steeds recht heeft op WIA-uitkering wat vaak wordt veroorzaakt door psychische klachten of comorbiditeit. Verder vertelt zij over haar onderzoek naar de ontwikkeling van voorspelmodel om een verandering in werkvermogen te voorspellen. Dit voorspelmodel wordt onderdeel van de beslishulp die verzekeringsartsen als extra informatiebron kan gebruiken, en die de arts ondersteunt bij het doelmatiger en meer evidence-based plannen van WIA-herbeoordelingen. Op dit moment is een eerste versie van de beslishulp ontworpen om te onderzoeken of de beslishulp van toegevoegde waarde is bij de WIA-herbeoordeling.
Leo Diepstraten lichtte het belang van het beslismodel verder toe voor de WIA-herbeoordelingen. Enerzijds is er voor de klanten van UWV een belang, omdat een herbeoordeling die niet tot een wijziging leidt onnodig belastend kan zijn voor de klant. Daarnaast, is er ook een maatschappelijk belang. UWV is er bij gebaat dat de juiste uitkeringen worden verstrekt, en een beslishulp kan daarbij helpen. Verder vertelt hij dat de verzekeringsarts volledig verantwoordelijk wordt voor de eigen geplande herbeoordelingen. Een wetenschappelijk gevalideerde beslishulp ondersteunt de verzekeringsarts in de uitvoering daarvan. Hierna ontstond een discussie over de toegevoegde waarde van het voorspelmodel. De belangrijkste vragen waren: Wat is de betrouwbaarheid van het voorspelmodel? Is het gewenst dat artsen worden ondersteund met een techniek? Is het niet wenselijk om artsen beter op te leiden? De verzekeringsarts blijft verantwoordelijk, de beslishulp kan de arts ondersteunen bij het kiezen van interventies voor de klant en de termijn voor het plannen van een herbeoordeling. Zo kan het voorspelmodel extra objectiviteit toevoegen en kan er optimaal gebruik worden gemaakt van de beschikbare tijd van verzekeringsartsen.
De laatste spreker was Femmy Bijnsdorp, promovendus bij de afdeling Sociale Geneeskunde. Femmy gaf een presentatie over haar onderzoek naar mantelzorg en mentale gezondheid bij oudere werknemers. Uit de literatuur blijkt dat het aantal mensen dat werk combineert met mantelzorgtaken fors is toegenomen. Door de vergrijzing moeten mensen langer doorwerken en tegelijkertijd is de zorgvraag steeds groter geworden door de participatiesamenleving. Het combineren van werk met mantelzorgtaken kan leiden tot stress en een toename in ziekteverzuim. Femmy heeft onderzocht of oudere werknemers met mantelzorgtaken last krijgen van depressieve klachten en welke werkkenmerken hier een rol bij spelen. Daaruit concludeerde ze dat werknemers met mantelzorgtaken meer depressieve klachten ervaren dan werknemers zonder mantelzorgtaken. Sociale steun en autonomie kunnen daarbij worden gezien als beschermende factoren tegen depressieve klachten.
Verder vertelde Femmy over een interviewstudie onder werkende mantelzorgers waaruit bleek dat een goede gezondheid cruciaal is om de mantelzorgtaken vol te kunnen houden. De combinatie werk en mantelzorg kost veel energie, mantelzorgers ervaren een sandwich gevoel tussen werk en mantelzorg en het kan leiden tot lichamelijke of mentale klachten. Daarnaast, vertelden mantelzorgers dat sociale steun, autonomie, flexibiliteit van de werkgever en het begrip van de leidinggevende voor hun situatie belangrijke factoren zijn om mantelzorg en werk te kunnen combineren. Voor veel mantelzorgers waren de regelmogelijkheden op het werk onduidelijk, hier zouden zij vanuit het werk meer begeleiding voor willen ontvangen. Daarom is het voor werkgevers van belang om de dialoog met werknemers over mantelzorg aan te gaan. Op die manier kunnen regelmogelijkheden worden besproken om zo op zoek te gaan naar passende oplossingen. In de discussie die hierop volgde werd dit punt ook nog eens benadrukt. Voor werkgevers is het een kans om preventief te voorkomen dat mensen uitvallen door de combinatie mantelzorg en werk. Het is belangrijk om als werkgever flexibel te zijn en werknemers meer autonomie geven. Femmy sloot haar presentatie af door een filmpje te laten zien over de ervaringen van werknemers die mantelzorg verlenen en de rol van de werkgever daarin.
De middag eindigde met een interactieve sessie met de zaal over de vraag “Wat kan de praktijk of wetenschap doen om de academisering te versterken?”. De belangrijkste punten die naar voren kwamen in de discussie waren: 1) onderzoek in toegankelijke taal presenteren voor de praktijk, 2) onderzoek bottom-up starten vanuit vragen die spelen in de praktijk en 3) mensen met een onderzoeksexpertise bij bedrijven aanstellen, zodat zij onderzoeksprojecten vanuit de praktijk kunnen opstarten of zelfs uitvoeren. Na deze discussie sloot de dagvoorzitter Cécile Boot het symposium af door iedereen te bedanken voor hun aanwezigheid, en zowel wetenschap als praktijk uit te nodigen om elkaar (nog) vaker op te zoeken en samen op te trekken in projecten.