De relatie tussen laesies en hersenkrimp bij MS begrijpen
Er lijkt geen sprake te zijn van een simpele eenzijdige relatie tussen het ontstaan van laesies en hersenkrimp, maar van een complex samenspel tussen de timing van de behandeling, behandelfase en het ziektetype. Dit heeft mogelijk belangrijke implicaties voor de manier waarop MS behandeld moet worden. Dit is de conclusie van het promotieonderzoek van Rozemarijn Mattiesing die op vrijdag 31 mei om 13.45 uur promoveert aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Rozemarijn Mattiesing heeft tijdens haar promotieonderzoek geprobeerd de relatie tussen het ontstaan van witte stof laesies en hersenkrimp bij (vroege) MS te begrijpen. Ze gebruikte voor haar onderzoek MRI-scans van ongeveer 400 mensen met MS die tussen 2006 en 2013 meededen aan een studie naar het effect van interferon-bèta als behandeling voor MS (REFLEX/REFLEXION). Deze dataset bood de mogelijkheid om de onderlinge relatie vanaf het begin van de ziekte (vroege MS) en gedurende verschillende fases van de behandeling te onderzoeken.
Relaties
Ze onderzocht de relatie tussen laesievolume veranderingen (de hoeveelheid verandering in het weefsel van alle laesies bij elkaar opgeteld) en hersenkrimp. Ze vond dat een hogere toename in laesie volume in een jaar gerelateerd was aan snellere hersenkrimp het jaar daarna. Dit vond voornamelijk plaats in het gebied rond de hersenkamers. Maar andersom vond ze óók dat de mate van hersenkrimp in een jaar gerelateerd was aan laesievolume veranderingen in het jaar daarna. Daarnaast vond ze ook dat veranderingen in laesie activiteit en hersenkrimp zich gelijktijdig ontwikkelden, wat suggereert dat deze ziekteprocessen ook (ten minste deels) onafhankelijk van elkaar kunnen voorkomen, maar de onderlinge relatie verschilde wel voor de verschillende fases van behandeling.
Ook vond ze dat hersenkrimp aan het begin van de studie voorspellend was voor klinische achteruitgang, mogelijk door atrofie én pseudo-atrofie (veranderingen van de hoeveelheden vocht in de hersenen door het starten met ontstekingsremmende MS-medicatie). Positieve activiteit, ofwel toenemend laesievolume, aan het begin van de studie was voorspellend voor versnelde hersenafbraak en het ervaren van een schub (periode met meer MS-symptomen) tijdens de vijf jaren van de studie.
Verder heeft Rozemarijn samen met collega’s methodes ontwikkeld en gevalideerd om (veranderingen in) laesies op de MRI-scans te kunnen kwantificeren om deze metingen vervolgens toe te kunnen passen in onderzoek.
Vervolgonderzoek
In de toekomst is er meer gedetailleerd onderzoek nodig om het begrip over de dynamiek tussen laesies en hersenkrimp verder te vergroten en is er meer onderzoek nodig naar hoe het kwantificeren van deze ziekteprocessen en andere mogelijke biomarkers kunnen helpen in het voorspellen van ziekteprogressie en het bepalen van de meest effectieve behandeling voor mensen met MS.
Link naar livestream en link naar proefschrift.
Het onderzoek in het proefschrift van Rozemarijn Mattiesing is grotendeels gesponsord door Merck.